Oprichting en het eerste veld

1920 | Voorgeschiedenis en het begin

Door de geografische ligging was Volendam heel lang een geïsoleerde en arme vissersgemeenschap aan de voet van de dijk aan de Zuiderzee. Het katholieke dorp was voor eeuwen eigenlijk een eiland, en zo werd het ook door de Volendammers beleefd. Het was alleen vanuit zee gemakkelijk te bereiken. Aan de landzijde lagen voornamelijk moerassen. Het naburige stadje Edam, waar Volendam reeds eeuwen één gemeente meevormde, was alleen te bereiken via een modderig pad in combinatie met vele loopplanken om de sloten te kunnen overbruggen. Volendam diende zichzelf in de behoeften te voorzien: “knokken om te overleven” was het devies. Het protestante Edam werd gezien als de staatsmacht en daar bestond een grote afkeer tegen. Het innen van belastingen in Volendam bleek iedere keer weer een helse klus. De afkeer tegen de gevestigde orde in combinatie de eeuwige “drang om te overleven” verklaart wellicht de opvallende ambitie om altijd de beste te zijn, of het nu gaat voetballen, muziek of in het bedrijfsleven. Deze eeuwige prestatiedrang is een rode draad door de hele geschiedenis van de voetbalclub Volendam en verklaart wellicht waarom het zich nog steeds staande kan houden, als klein dorp met 22.500 inwoners, in het huidige profvoetbal.

Aan het einde van de 19e eeuw introduceerde de sportpionier Pim Mulier de voetbalsport in Nederland. Van een volkssport was dan echter geen sprake. Integendeel, want het voetbal was exclusief voorbehouden aan de elite. In die jaren nam het aantal voetballers maar gestaag toe. Rond 1914 veranderde dit snel, met een opvallende rol voor het leger. Duizenden mannen vervulden hun dienstplicht tijdens de Eerste Wereldoorlog terwijl Nederland niet aan de strijd deelnam omdat het zich neutraal opstelde. De legerleiding had desondanks behoefte aan soldaten met een goede conditie en discipline en startte daarom in die jaren een militaire voetbalcompetitie. Duizenden mannen maakten voor het eerst kennis met voetbal en leidde ertoe dat velen van hen, na beëindiging van hun diensttijd, in hun woonplaats voetbalclubs zouden gaan oprichten. Het werd de doorbraak voor deze sport in Nederland en het aantal voetballers steeg spectaculair in die jaren. In het naburige Edam had men in die tijd ook het voetbal ontdekt en werd er sinds 1914 reeds in competitieverband bij de Noord-Hollandsche Voetbalbond (NHVB) gevoetbald. Over het voetballen in Edam had men in Volendam dan weliswaar gehoord, maar dat was toch echt meer voor protestanten, dacht men.

Gerrit Pelk
Toch kwam men in Volendam in die jaren ook in aanraking met de voetbalsport. Het verhaal wil dat dit aan Gerrit Pelk te danken is en eigenlijk per toeval. Hij was zoon van bakker Henk Pelk en ging, om het vak beter onder de knie te krijgen, in de leer bij een andere bakker in Bergen. Iedere zondag ging hij heen met de fiets en op zatermiddag kwam hij weer terug naar zijn ouderlijk huis. In Bergen bakte hij niet alleen brood maar had als neventaak om de bestellingen rond te brengen. Dat deed hij met ook met fiets. Toen er in Bergen een hardfietswedstrijd werd georganiseerd, gaf hij zich op en won deze met glans. Zijn prijs was een echt leren bal, waarmee onderlinge partijtjes met zijn vrienden konden worden gespeeld. Een eerste instantie werd er door de andere jeugd raar tegenaan gekeken, want van deze sport had men geen weet in die jaren. Maar al snel ging de gehele jeugd overstag. Het spelen van partijtje voetbal ('n spulletje’ op zijn Volendams) werd een echte rage. Er was ook volop gelegenheid, want de meeste jongens werkten in die dagen in de touwfabriek in Edam in wisselploegen. Men had in de ochtend of in de middag vrij, waardoor er gevoetbald kon worden in de vrije tijd.

Buurtvoetbal
In die periode liet de macht van de sterksten zich gelden, vooral wanneer het om het speelterrein (‘trapveldje’) ging. Op verschillende plaatsen in Volendam werd driftig gevoetbald. Ruzies en zelfs vechtpartijen bleven niet uit. Op deze 'trapveldjes' werd door iedere buurt een eigen team gevormd. Een probleem was wel dat deze veldjes op zachte veengrond lagen, wat betekende dat het na één regenbui vol lag met plassen. Als het wat langer geregend had, veranderden de veldjes in moerassen, die dagen, soms weken achtereen niet bespeelbaar waren. Aan het gouwtje (bij het Noordeinde) speelde een groep jongens genaamd K.M.D. (Klein Maar Dapper). Daarnaast waren een teams bij Kloosterbuurt en op de plaats van huidige Haringstraat, tussen de rokerij van Jan Tuijp (Jan van Japie) en de Protestante Kerk. De bekendste was wel het vriendenteam "Victoria", dat speelde 'In de Meer', achter de begraafplaats van de St. Vincentiuskerk. Daar was sprake van een zeer kinderrijke buurt met de meeste en over het algemeen ook de betere voetballers. Gerrit Pelk en zijn broer Henk Pelk maakten ook onderdeel uit van dit vriendenteam. Anton Veldhuizen was de grote promotor van Victoria. Zijn vader Frits Veldhuizen had een café-restaurant-pension in Volendam.  Behalve de Volendammers kwamen in dit team ook Edammers uit die niet goed genoeg waren voor het eerste van EVC, maar wel een versterking vormden voor de Volendamse ploeg (o.a. Pauw Groot en Jan Groot, bijgenaamd de 'Rochels').


De tekst gaat verder onder de foto's.


Buurtclub Victoria in 1920. Boven v.l.n.r. Jan de Boer, Louw Klouwer (Kloon), Thijs Bond, Hein Pelk en Gerard Jansen. Midden v.l.n.r. Jan Groot, Jan Plat (Ruiter) en Jan de Boer (Klein Jan met het gouden handje). Onder v.l.n.r. Kees Karregat, Pauw Groot en Harmen Veerman (Poes).


Buurtclub Klein Maar Dapper (KMD) in 1920. Staand v.l.n.r. Thoom de Lange, Klaas Tuijp (van Rien), Thames Sier (Waffel), Jan Bien, Crelis Veerman (van Rolie), Kees Visser, Sijmen Veerman (de Koster) en Siempie Snoek. Knielend v.l.n.r. Dries Kes, Hein Tol (van Aifie), Klaas Runderkamp (de Mepper), Jan de Lange en Corrie Kes.


Oprichting van een officiële voetbalclub
Op een dag kwam Anton Velhuizen naar Pauw de Boer en Jaap Veerman (van Zet). Of ze in het bestuur wilden, want de buurtclub Victoria was van plan om in competitieverband gaan spelen. Er werd een echte 'bestuursvergadering' belegd in de oude Lutine en na over en weer gepraat kwam men tot oprichting van de voetbalclub. Vanaf 1 juni 1920 werd Jaap Veerman (van Zet) de voorzitter, Pauw de Boer de penningmeester en Anton Veldhuizen de secretaris. De naam Victoria was nooit echt gevestigd en begon al snel te verdwijnen. Uiteindelijk werd "Volendam" de naam van de voetbalclub uit het dorp. Het meespelen van niet-katholieke EVC'ers gebeurde tot groot ongenoegen van de pastoor. De druk werd flink opgevoerd vanuit de katholieke kerk en zou Victoria uiteindelijk doen besluiten om in 1922 katholieke voetbalvereniging te worden. Over de keuze van de clubkleuren maakte men zich de eerste jaren niet echt druk. De eerste spelers, deels van EVC afkomstig en deels uit Volendam, hadden van alles aan. Het was een bont gezelschap. In het begin was een gestreept marineblauw/zwart of rood/zwart shirt met daaronder een zwarte broek de clubkleding. Vanaf het seizoen 1928-1929 werd besloten om te gaan spelen in het oranje shirt met een veulentje als embleem.


Voetbalterrein 'In de Meer'
In eerste instantie werd er gespeeld op het Dirkenland naast de Rokerij van Jan van Japie, maar dit veld werd vanwege de slechte staat door de Voetbalbond afgekeurd. Men verhuisde naar het terrein 'In de Meer', dat lag tussen beide straten, Roerstraat en Vissersstraat, achter de St. Vincentiuskerk. Het huidige plantsoen is daar nog het resultante van. Dit voetbalveld werd op 25 maart 1923 in gebruik genomen. Het heeft dienst gedaan tot 1947.

De achterzijde van de woningen in de Roerstraat stonden knus om het terrein 'In de Meer' heen en de bewoners konden vanuit de bovenramen de wedstrijd volgen. Zo hadden zij gratis een plaats op de eretribune. Bij belangrijke wedstrijden stonden de toeschouwers tot in de dakgoten. Aan de kant van de Vissersstraat had het veld aan de rand een glooing; het was een natuurlijke tribune. De hoger liggende Visserstraat was namelijk heel vroeger een dijk langs het drooggemalen Volendammer Meer. Vandaar dat het lager gelegen terrein 'In de Meer' werd genoemd. Naast die helling lag een greppel voor de afwatering. Dit was een schrik voor menig bezoekende club want deze lag op nog geen halve meter van de zijlijn. Even uitglijden of je vaart niet houden en het was gebeurd. Het wilde nog wel eens gebeuren dat een Volendam-speler, aan een tegenstander, op het juiste moment een klein zetje gaf, met twee spartelende benen en armen in de goot als gevolg.

Het terrein werd gehuurd van 'De Mereboer' Siem Buijs voor 40 gulden per jaar (omgerekend circa 18 euro). Dat moest op kwartaalbasis met 10 gulden worden betaald. De huur viel niet eenvoudig op te brengen. Als het geld niet op tijd was betaald dan sloot hij het weiland af met een ketting en een hangslot. Het gaf penningmeester Pauw de Boer in die jaren heel wat hoofdbrekens om telkens het geld op te hoesten. De status van het veld was begin jaren 20 nog niet best: het was gewoon een stuk weiland, zeer hobbelig met hoog gras. Door de week liepen er koeien te grazen. Als er zondag een wedstrijd was, moesten de koeien tijdelijk worden verwijderd, het veld in orde gebracht, lijnen getrokken en tenslotte netten in de doelen vastgemaakt zodat er s'middags gespeeld kon worden.

Aan het begin van de Zeilstraat, nabij het voetbalveld, stond ook een kleedkamer. Het was niet echt een kleedkamer, maar meer een washok. Het eindigde achterom bij de woning van Hein Runderkamp (van Rikus) en zijn vrouw Eppie Tol. Hein en zijn vrouw ontvingen daar de scheidsrechter. Die kon zich daar omkleden en na afloop wassen. Hein was jarenlang de vaste vlagger van het eerste elftal van Volendam. “De voorzieningen op het oude voetbalveld waren beperkt. Er was geen stromend water. Dit werd voor de wedstrijd bij het woonhuis van Teun Tol gehaald door grote schalen van de voetbal daar uit de kraan te vullen. Teun woonde op de hoek van de huidige Roerstraat en Conijnstraat. De gevulde schalen werden naar de kleedkamer van de tegenstander gebracht. Aan deze bewoonde kant van het veld stond een schutting, zodat je een kaartje moest kopen om de wedstrijd te kunnen zien. Alleen Wim Runderkamp, de latere wethouder, kon de wedstrijd zo volgen. Hij had een plat dak op zijn slagerij in de Gaffelstraat van waaraf hij loge over de schutting kijkend de wedstrijden kon zien.

In de eerste jaren werden er nog geen entreegelden geheven. Maar er waren uiteraard wel kosten, dus ging men er in verloop van een aantal jaren tot het heffen van entreegelden. Er kwam officiële ingang bij de Conijnstraat en later ook eentje in de Zeilstraat. Voor de kaartverkoop stonden dan enkele rijen houten tafeltjes, geleend uit het St. Jozefgebouw, waaraan entreekaarten verkrijgbaar waren. Op de zondagen stroomden het publiek van heinde en ver naar het dorp. Het kleine, gezellige terrein 'In de Meer' was veel te klein om deze toeloop eigenlijk te verwerken.


Op een luchtfoto van de KLM is het voetbalveld 'In de Meer' te zien, achter de St. Vincentiuskerk, in begin van de jaren 30. De woningen in de Visserstraat moesten nog gebouwd worden. Deze kwamen rond de jaren 1937-38.


Het oude stadion 'In de Meer' gezien vanuit de kerketoren van de St. Vincentiuskerk. Foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Beelen, J.A. van (Fotograaf), 1 juli 1943


Het terrein 'In de Meer' in de begin jaren 20. Het was toen nog een weiland, dat vóór elke wedstrijd in orde gemaakt moest worden.


Onderhoud aan het veld in het seizoen 1926-1927. Af en toe moest het veld met beperkte middelen gerenoveerd worden. Op de foto is te zien hoe er kaalgelopen graszoden uitgestoken worden en nieuwe ingelegd in het strafschopgebied.


In begin was het terrein veel te smal, maar later toen de turfsloot werd gedempt kon het veld breder worden gemaakt en kwam er begin jaren 30 zelfs plaats voor echte tribunes. Door de sportieve successen had men over publieke belangstelling niet te klagen.