Klaas Karregat, beter bekend als “De Blubber”, werd geboren op 26 februari 1934. Hij groeide uit tot een legendarische speler en ambassadeur van de club. Hij was een spijkerharde maar faire verdediger, eerst centraal en later vooral als rechtsback, die tal van ups en downs met de club beleefde. In de 19 seizoenen, tussen 1951 en 1970, dat hij speelde, maakte hij de gehele opkomst van het voetbal in Volendam mee: de start van het betaalde voetbal, de bekerfinale en vier kampioenschappen in de Eerste Divisie en net zoveel degradaties uit de Eredivisie. Vanaf de introductie van het betaalde voetbal, in het seizoen 1955-1956, speelde hij 457 wedstrijden in het eerste elftal, waaronder 426 voor de competitie. In 1969 werd hij door Voetbal International uitgeroepen tot de beste rechtsback van Nederland. Hij overleed op woensdag 25 mei 2016 op 82-jarige leeftijd.
Jeugd
Hij kwam uit een gezin van vijf jongens en twee meiden. Een paar broers van hem gingen 'intern' om te studeren, iets wat op Volendam pas mogelijk was vanaf 1953 toen de ULO werd geopend. Hij bleef echter in Volendam en hield zich een hele dag bezig met de ene passie: straatvoetbal. Zijn vader was visventer en had niet zoveel met voetbal. "Aan dat voetbal verdien ik niets, het kost me alleen maar geld. Lekke ballen, kapotte schoenen en al je vrije tijd gaat erin zitten", mopperde hij. Tot 1945 speelde hij voornamelijk in de buurtvoetbalcompetitie en daarna, op de leeftijd van elf, mocht hij lid worden van de voetbalclub Volendam.
Debuut
Op zeventienjarige leeftijd debuteerde hij in het eerste team van Volendam. Dat gebeurde op 11 februari 1951 in de uitwedstrijd tegen West-Frisia in Enkhuizen. De Volendammers wonnen dat duel met 3-4 door een doelpunt van Klaas Koning (Not) in de allerlaatste minuut. Hij had zijn eerste speelminuten volgens eigen zeggen aan diezelfde Klaas Koning (Not) te danken, op dat moment de vedette en linksbuiten in het Volendamse team. "Not, had mij zien voetballen in het derde elftal en zei tegen de trainer: 'zet dat ventje eens een trainingspartijtje tegenover mij.' Dat heeft hij geweten, want hij kwam die dag niet aan de bal."
Rechtsback
Hij begon als rechtshalf maar door de blessure van rechtsback Dick Bond (Dikke Duim) verkaste hij onder trainer Leen van Woerkom een linie naar achteren. Van deze plek zou hij niet meer wijken. Alleen trainer Ron Dellow probeerde hem één keer van zijn vaste stek af te halen. Deze beslissing in het seizoen 1966-1967 was volgens de voetballer zelf gelukkig maar éénmalig: “We speelden tegen Vitesse, ik stond linksbuiten naast Dick Tol. We kwamen op een 1-0 voorsprong door Dick, maar verloren met 5-1. Alle tegendoelpunten kwamen via hun linkerkant. Een week later stond ik tegen Blauw-Wit weer rechtsback.
De Blubber
Begin jaren vijftig, kreeg de plaatselijke voetbalclub KFC, uit Koog aan de Zaan, bezoek uit Volendam. Het regende dat het goot, het veld was één grote modderpoel en het was spek- en spekglad. Ergens in de tweede helft zette verdediger Klaas Karregat een sliding in. Maar door het gladde veld bleef hij doorglijden, hup, zo een modderige greppel langs het veld in. De naam “Blubber” was daarbij geboren.
Betaald voetbal
Toen in 1954 het profvoetbal zijn intrede deed, wilde Alkmaar'54 - één van de voorlopers van AZ - hem graag naar Alkmaar halen. Maar hij wilde er niks van weten. Zijn liefde voor club én dorp waren vele malen groter dan de zucht naar roem en geld. "Voor een solex laat ik Volendam niet in de steek", zei hij, daarmee verwijzend naar de gebroeders Klaas- en Evert Smit die een brommer als tekengeld hadden gekregen. Ook als Feyenoord een paar jaar later aanklopte, liet hij weten dat hij zijn dorp niet zou verlaten. Hij vertelde: "Het ging destijds tussen Hans Kraaij en mij. Feijenoord-voorzitter Kieboom was gek van mij. Die wilde mij naar Rotterdam halen, maar ik heb er vanaf gezien. Ik begon toen net aan de opbouw van mijn bedrijf AVI, fabrikant en leverancier van plastic verpakkingsmateriaal."
Coen Moulijn
In de jaren zestig maakte Coen Moulijn de Nederlandse voetbalvelden onveilig. De technische linksbuiten van Feyenoord draaide elke verdediging dol. Maar als Rotterdammers Volendam troffen dan kon ‘Coentje’ beter een dag vrijaf nemen. In de Volendamse defensie stond namelijk Klaas Karregat (Blubber) en tegen hem had Moulijn telkens geen schijn van kans. De Rotterdammer gaf later ook eerlijk toe: “Ik ben heel wat rechtsbacks tegen gekomen, maar het is me nooit gelukt om langs die Karregat van Volendam te komen.” Klaas Karregat (Blubber) vertelde er zelf over: "Ik ben altijd graag tegen Coen Moulijn gespeeld. Je moest hem voor de wedstrijd alleen even op zijn nummer zetten. Even aan hem laten weten dat jij ook in het veld liep om te voetballen. En niet om voor joker te worden gezet. Hij wilde daar nog al eens een gewoonte van maken. Hij was er ook een meester in om vrije trappen te uit te lokken. Met die korte bewegingen van hem. Eén tikje en hij lag al. Voor de wedstrijd vroeg ik dan steevast aan hem: gaan we vandaag 'kutten' of voetballen? Dan wist hij al wat ik bedoelde, want ik wilde niet door hem in de maling genomen worden."
Onverzettelijk
Op 18 april 1967 speelde Volendam voor 10.000 toeschouwers de belangrijke uitwedstrijd tegen de Zaanstreek (later dat jaar omgedoopt tot AZ'67 na de fusie met Alkmaar'54). De inzet was om, met nog 3 wedstrijden te gaan, zicht te houden op promotie. Dat lukte via een zwaar bevochten overwinning, 1-2. Dick Sier (Kits) en Dick Tol (Knoest) waren de doelpuntenmakers. Omdat koploper NEC die dag punten verspeelde, nam Volendam de eerste plaats over in de Eerste Divisie. De wedstrijd stond ook bekend om de onverzettelijkheid van Klaas Karregat (Blubber). Twintig minuten voor tijd verliet hij met een groot gat in zijn hoofd het veld. “Die zien we niet meer terug”, zal menig toeschouwer hebben gedacht. Maar even later stond de verdediger met een bebloed shirt en een tulband op het hoofd weer op het veld alsof er niets gebeurd was. Na afloop van de wedstrijd werd hij, samen met reservespeler Hein Jonk (Pinkel), naar het ziekenhuis gebracht waar dokter Boersma al stond op te wachten om hem te behandelen. Toen die laatste genoemde het verband van het hoofd van Karregat afhaalde, werd het zien van zoveel bloed Hein Jonk te veel. “Hij trok wit weg en zakte in elkaar”, vertelde hij lachend na afloop.
Einde carrière
Na het seizoen 1969-1970 stopte hij definitief met betaald voetbal, één jaar later dan oorspronkelijk gepland. Hij vertelde daarover: "We werden kampioen van de Eerste Divisie dat jaar, nadat we een seizoen eerder na een beslissingswedstrijd tegen DOS gedegradeerd waren. Eigenlijk wilde ik toen al stoppen. Ik hoorde al tot de ouderen en dan ga je je al snel met de gang van zaken bemoeien. Hans Croon kwam als trainer en die wilde ik niet teveel in de weg lopen. Ik vond dat hij alle vrijheid moest hebben om Volendam weer naar de Eredivisie te brengen. Ik was ervan overtuigd dat hij mij daar niet bij nodig had. Ik ben lekker gaan uitrusten. Een beetje volleyballen. Met Volendam liep het echter niet zoals verwacht. Na acht weken hadden ze al zes verliespunten. Op een avond stond Hans Croon bij me voor de deur. Of ik weer wilde gaan spelen. Ik liet me overhalen omdat mijn hart nog steeds bij Volendam lag. Ongetraind ben ik erin gestapt tegen Willem II en we wonnen met 5-0. Daarna zijn we weken ongeslagen gebleven. Tegen Cambuur uit was het mijn eerste nederlaag. Ik weet het nog goed, want ik scheurde in die wedstrijd mijn meniscus. De dokter vond het niet nodig om mij te opereren, want wat erin hoort moet je er niet uithalen, zei hij nog. De week speelde ik al weer. Ik moest me enigzins aanpassen maar het ging zonder problemen. Ik heb er daarna trouwens nooit geen last meer van gehad."
Met Klaas Karregat (Blubber) in de basis wordt Volendam dat jaar kampioen in de Eerste Divisie en promoveert het voor de vierde keer naar de Eredivisie. Hij beschouwde dit ook als een persoonlijke overwinning op de Volendam-bestuurders, want: "Die hadden mij al vijf jaar eerder weg willen doen. Ron Dellow was toen trainer. Die gasten vonden mij in 1965 al een oude bok. Steeds geouwehoer met die contractbesprekingen, terwijl ik tussen 1965 en 1970 geen wedstrijd heb gemist. Het laatste jaar heb ik zonder contract gespeeld. Toen Hans Croon mij vroeg heb ik meteen gezegd dat ik het alleen als amateur wilde doen. Ik wilde geen verplichtingen aangaan met mensen die mij vijf jaar eerder al uitgezwaaid hadden. En dus stond ik daar aan het einde van het kampioensjaar als niet contract-speler op die botter. Ja, dat gaf een heerlijk gevoel."